
Norman Dubrow
16 Februari 1989
"De dag sloot goed af met een brief van verzamelaar Dubrow uit New York, die ons dertig graffititekeningen en één schilderij van Koor aanbood. Het zijn bijna allemaal werken van kunsteaars die alleen maar met schilderijen in de verzameling vertegenwoordigd zijn, zoals Quinones, Seen, Quik, Noc enzovoort. Ik heb direct een telegram gestuurd dat ik erg ‘delighted’ ben met dit aanbod en dat ik zo snel mogelijk zal laten weten wie naar deze werken zal komen kijken en wanneer. Aan allen die nog in het museum aanwezig waren heb ik een glaasje wijn aangeboden om dit prachtige aanbod te vieren." (uit Een calculerende terriër)
Begin februari 2024 overleed Norman Dubrow op 97-jarige leeftijd in New York. Omdat hij een belangrijk kunstverzamelaar was, werd daar in New York aandacht aan besteed. Maar wat heeft deze man met de graffiti in Groningen te maken? Heel veel en dat is een bijzonder verhaal. Dubrow was werkzaam bij de gemeente New York als ingenieur en leefde in een klein appartement. Hij had geen gezin en besteedde zijn gehele inkomen aan het kopen van werk van jonge kunstenaars in New York. Maar omdat hij geen ruimte had voor al die kunstwerken, liet hij ze opslaan in de galeries waar hij ze had aangeschaft óf, en zeker in het begin, schonk ze onmiddellijk aan musea. In New York ging dat soms nogal moeizaam, tot zijn frustratie. In het begin van de jaren tachtig kocht hij veel tekeningen van jonge graffitikunstenaars.
Kunstenaar Mark Kostabi, van wie het Groninger Museum eind jaren tachtig werk aankocht en hem in Groningen liet schilderen met studenten van Academie Minerva, beschrijft in een blog hoe hij in 1983 Dubrow welluidend hoorde uitleggen wat zo interessant was aan graffiti. Graffiti was in de jaren tachtig zeer omstreden in New York, waar het als een criminele activiteit werd beschouwd en musea en galeries waakten er wel voor graffiti werken te tonen of aan te schaffen. Daarom zocht Dubrow een ander museum om aan te schenken. Via een catalogus (er was nog geen internet) kwam hij terecht bij Europese musea, waarbij het Groninger Museum hem het meest prominent leek voor graffiti, al had hij er nog nooit van gehoord en het ook niet bezocht. Dus stuurde hij een brief aan het museum, die op 16 februari 1989 aankwam.
Museumdirecteur Frans Haks was opgetogen over de ruime schenking van meer dan 30 werken. In zijn enthousiasme bood hij onmiddellijk aan alle medewerkers die nog in het gebouw waren (het liep tegen sluitingstijd) een glas wijn aan. Later liet hij hem overvliegen uit New York. Ik zie hem nog zitten in de ontvangsthal van het oude museumgebouw waar hij het personeel vertelde over zijn verzamelactiviteiten. Een paar jaar later maakten wij een reis met Vrienden van het museum naar New York, waar we onder meer Mark Kostabi, Blade, Lee Quinones en natuurlijk Dubrow bezochten. Na aankomst zaten we op de eerste avond ergens bij Times Square, toen opeen een man aan kwam lopen, die op Dubrow leek. Het bleek hem ook te zijn: de eerste man in New York die we tegenkwamen. De volgende dag nam hij ons meer naar een van de galeries waar hij werk had laten opslaan (Sonnabend).
Dubow bleef later doorgaan met verzamelen van werk van jonge kunstenaars en kocht punk en rapplaten om op te hoogte te blijven van de jongere generaties. In New York bleven de musea hem ondanks schenkingen weigeren een speciale Dubrow vleugel te maken, zodat hij zich ging richten op eigen presentaties en een mogelijk boek dat er naar mijn weten nooit is gekomen.
Voor Groningen is zijn schenking van grote waarde, omdat de schetsen het verhaal achter de graffiti van de New Yorkse kunstenaars compleet maken en een uniek tijdsdocument zijn.






