
United Street Painters
[In 2023] was de gouden verjaardag van de geboorte van de hiphopcultuur, een mijlpaal die uitnodigt om na te denken over de diepgaande persoonlijke, en inmiddels ook globale impact ervan. Veertig jaar geleden ontdekte ik de hiphop. Het bleek al snel een inspirerende kracht tijdens mijn vormende jaren en artistieke ontwikkeling. Drie grote kleurrijke hoofdletters op een nietszeggend, bakstenen muurtje naast mijn lagere school in Groningen vormde mijn inwijding. Het muurtje, dat er nog staat, toont de vervaagde resten van één van de eerste hiphop graffiti ’s van de stad. Het moet een winternacht zijn geweest toen ik het erop schilderde, want ik herinner me hoe mijn vingers gevoelloos werden van het vasthouden van de ijskoude metalen spuitbus. De sensatie van het vertalen van een potloodschets uit een blackbook op de stadsmuur was magisch. Iets intiems werd publiek, kwam tot leven. Dit was geen kattenkwaad of vandalisme. We maakten kunst, straatkunst. De muren van de stad werden ons canvas. Met de spuitbus maakte we pieces en met viltstift plaatsten we tags . De uitdaging was om zo veel en zo zichtbaar mogelijk aanwezig te zijn in de hele stad. Ik was twaalf en richtte met vrienden een groepje op die zich United Street Painters noemde. Terwijl we heimelijk aan onze nachtelijke escapades begonnen, veranderden de stadsmuren in een uitgestrekt canvas. Na verloop van tijd zorgden onze overtuigende vaardigheden ervoor dat winkeleigenaren ons de opdracht gaven om hun inspiratieloze luiken te beschilderen met graffiti-ontwerpen. We waren crimineel, kunstenaar en ondernemer.
Een paar weken voor mijn initiatie had mijn school een groep leerlingen meegenomen naar de tentoonstelling Graffiti in het Groninger museum, een tentoonstelling die Frans Haks (Groninger museum) en Wim Beeren (Museum Booijmans van Beuningen) hadden samengesteld. Het toonde New Yorks meest bekende en inmiddels gevestigde spuitbuskunstenaars. Wat eerder beperkt was gebleven tot stadsmuren en metrowagons had, op opgespannen canvasdoek bedekt met kleurrijke gestileerde letters en cartooneske figuren, zijn weg gevonden naar de muren van galeries en musea. Dit was kunst die leek op reclame-uitingen die naar aandacht lonkten en op de tekeningen uit de comics en stripverhalen die ik las. Anders dan Popart, waarmee het veel verwantschap vertoonde, was graffiti een kunstvorm die het best op de straten van de stad tot zijn recht kwam. Onder deze kunstenaars viel mij de graffitischrijver Seen op. De boodschap was duidelijk, als je het had gelezen, was je gezien. Zien en gezien worden als kunst. Ik vond het radicaal. Het paste bij mijn leeftijd én bij de tijd waarin ik opgroeide. De hiphopcultuur belichaamde een verzet en het uitdagen van autoriteit. Anders dan de hippie countercultuur van mijn vader en moeder, die wilde breken met rigide taboes van na de tweede wereldoorlog en opzoek was gegaan naar alternatieve levenswijzen, was de hiphopcultuur rauwer, maar ook somberder op zoek naar een manier om een eigen stempel op een afstandelijke maatschappij te drukken.





“Terwijl we heimelijk aan onze nachtelijke escapades begonnen, veranderden de stadsmuren in een uitgestrekt canvas”
Voordat graffiti-tags en pieces in Nederland deel gingen uitmaken van de hiphopcultuur eind jaren zeventig en begin jaren tachtig, werd het enkel beschouwd als een vorm van vandalisme, een smet, en het meest voorkomend bij voetbalhooligans en als onderdeel van de bewust provocerende Punkcultuur. Grote muurschilderingen die zonder toestemming waren aangebracht door actiegroepen, hadden vaak een politieke focus om het voorbijgaande publiek bewust te maken van het lijden in verre dictaturen. Of van nucleaire dreiging, woningnood, racisme en ongelijkheid.
In de jaren tachtig was Groningen één van de vele steden in Nederland die getroffen waren door de-industrialisatie en die te maken hadden met economische achteruitgang, verlies van banen en stedelijk verval. De stad was onrustig, grauw en in zichzelf getogen. Historische gebouwen waren dichtgetimmerd en vele winkelpanden stonden leeg. Rondhangende, vaak minderbedeelde jongeren waar ik deel van uitmaakte, zwierven grotendeels zonder toezicht door de stad, high van hasj en marihuana, en altijd betrokken bij één of andere artistieke of louche bezigheid. Kraakpanden, disco’s, arcadehallen en karige jeugdcentra boden toevlucht aan de dolende jeugd, maar ook aan politieke vluchtelingen en vele vormen van autonome, doe-het-zelf cultuur. In de binnenstad groeide een generatie autochtonen, vermengd met wat toen allochtonen werd genoemd – arbeidsmigranten en nieuwe Nederlanders uit de (voormalige) Nederlandse koloniën. Hiphop kwam hierin tot leven, gevoed door nieuwe trends, culturen en ideologieën die ons bereikten via MTV, (piraten)radio, tijdschriften, mixtapes en lied- en rapteksten.
Dit stuk is onderdeel van een groter stuk dat eerder verscheen in Metropolis M nr 5 Straat (2023)


