
Seks en patat
In de vroege jaren ’80 is het leven grauw. Het gaat slecht met de economie en de werkloosheid stijgt. Je ziet het overal, ook in de Groningse straten. De stad heeft een rauw randje: veel panden zijn verloederd en dichtgetimmerd. Overal zie je graffiti: muren en gebouwen zijn volgeklad met kleine tekeningetjes, lollige opmerkingen en obscure bandnamen. Stadsbewoners ergeren zich groen en geel aan het geklieder in de openbare ruimte.
Wat de stadsbewoners en middenstanders als lelijk geklieder zien, is voor de makers niet alleen bron van vermaak, maar vooral een manier om zichzelf te laten horen. Met graffiti en punk verzetten jongeren in de vroegste jaren ’80 zich tegen de burgerlijke maatschappij, waarin alles steeds maar slechter lijkt te gaan.


De oerschreeuw van de punk
Punk begint met muzikale oerschreeuw, in de tweede helft van de jaren ’70. Als reactie tegen muziek die veel te netjes, veel te ingewikkeld en vooral veel te commercieel is geworden, gaan bands bewust harde, korte en felle liedjes spelen. Weg met die ellenlange solo’s en ingewikkelde concepten: punk gaat terug naar de essentie. Als je meer nodig hebt dan drie akkoorden en twee minuten is het de moeite niet waard. De kreet ‘No Future!’ verbeeldt niet alleen de weerstand en weerzin, maar ook de machteloosheid die de jeugd ervaart ten opzichte van het burgerlijke leven en hun eigen toekomst. Want een baan, een huis en een veilige toekomst lijken steeds onbereikbaarder te worden.
Zo wordt punk een levensstijl, die zich kenmerkt door zelf doen, samen delen en protest tegen alles wat burgerlijk lijkt. Steeds meer meten punkers zich een opvallend uiterlijk aan: hanenkammen, veiligheidsspelden als sieraad en leren jackies met studs. Ingegeven door de barre economische tijden wordt er volop gekraakt: de kans op een eigen woning is tenslotte miniem.
Als muziekgenre wordt punk binnen een paar jaar zowel omarmd als doodverklaard, tot ergernis van de mensen die er meer uithalen dan de waan van de dag. Voor hun staat punk voor een alternatieve en rauwe manier van leven, zoveel mogelijk los van maatschappelijke conventies en commercie. Op de Groningse jeugd heeft die tegendraadse houding en levensstijl een bijzonder aantrekkelijke werking. Tijdens Sterren in het Bos, een reeks concerten in het Sterrebos aan het eind van de jaren ’70, maken veel jongeren voor het eerst kennis met punk. In de rebelse muziek en de opvallend uitgedoste fans ervaren ze de ultieme vrijheid.



Met viltstift de stad in
Een onlosmakelijk onderdeel van de punkidentiteit blijft muziek. Het oude RKZ wordt gekraakt en groeit uit tot een oefenruimte, waar talloze jongeren hun eigen punkbandje beginnen. Simplon wordt the place to be: niet alleen omdat er concerten worden gegeven, maar ook omdat er in de bovenruimte fanzines worden gemaakt. Op het stencilapparaat van Simplon drukken jonge punkers hun eigen bladen, waarin bands en andere ontwikkelen worden besproken.
De belangrijkste manier om contact te hebben en elkaar op nieuwe bandjes te wijzen is nog eenvoudiger. In de vroege jaren ’80 trekken met viltstiften en spuitbussen gewapende punkers de stad in. Op elke plek waar het kan schrijven ze de naam van hun favoriete band of hun eigen bijnaam. Zo kliederen ze de hele stad vol met opvallende namen, grappige leuzen en kleine tekeningetjes. Het winkelende publiek vraagt zich af wie toch die Slonz is, wiens naam op elk muurtje lijkt te staan. Mensen trekken hun wenkbrauwen op bij de leus ‘seks en patat’ en zijn toch een beetje gechoqueerd door bandnamen als The Boobs en Vomit Trays.


”Tijdens Sterren in het Bos aan het eind van de jaren ’70, maken veel jongeren voor het eerst kennis met punk”
Kliederen op het gemeentehuis
Tegenover café Josje (later De Ster, nu The Jack), in de Peperstraat, bevindt zich een witte muur, vlakbij het hofje. Het is één van de favoriete plekken om bandnamen of andere dingen op te kliederen. Andere jonge punks pluizen de boodschappen uit en reageren daar weer op. Zo ontstaat er een voorloper van een groepsapp of messageboard. Zo zijn er verschillende plekken in het centrum waar punks met vilstiften in de weer zijn. De telefooncellen aan het begin van de Herestraat, zijn populair en wie echt indruk wil maken waagt zich aan de muren van het gemeentehuis.
Zonder risico is het natuurlijk niet. Veel stadsbewoners zitten niet te wachten op een stel tieners die de openbare ruimte onderkliederen. Het is altijd oppassen voor patrouillerende agenten, al werken een aanhouding en een kleine boete ook wel weer statusverhogend. Later in de jaren ’80 verruwt de sfeer in de stad. De harde kern van FC Groningen houdt zich ook op in het centrum van de stad en zij willen al helemaal niks weten van de punkers. Steeds vaker ontstaan er gewelddadige confrontaties tussen beide groepen.
Hoezo kunst?
Ondertussen komt ook graffiti als uitingsvorm in een ander daglicht te staan. In New York, waar het als onderdeel van de straatcultuur is ontstaan, groeit het uit tot een kunstvorm, waarin makers zich ontwikkelen tot artiesten. Het Groninger Museum is één van de eerste musea die dit erkent en er exposities aan wijdt. De Groningse Mick La Rock (Aileen Middel) speelt een belangrijke rol in de erkenning van graffiti als kunstvorm. Als graffitikunstenaar, maar ook als schrijver en curator laat ze voortdurend de artistieke waarde van graffiti zien.
De meeste Groningse punks kijken er schouderophalend naar. Hoezo kunst? Hún graffiti draaide daar (uitzonderingen daargelaten) helemaal niet om. Het was eigenlijk niets meer dan wat geklieder, een leuke manier om contact te hebben en de eigen identiteit te bevestigen. Waarom zou je dat in een ‘kleinburgerlijk en commercieel museum’ tentoon gaan stellen?
Kunst of niet: punkers met hun viltstiften en spuitbussen kleurden de Groningse straten van de jaren ’80. De snel vervagende restanten mag je mooi of lelijk vinden, maar het zijn wel degelijk tastbare herinneringen aan unieke scene en het maatschappelijk leven van die tijd. Alleen daarom is punkgraffiti de moeite van het bewaren waard.



